8 september 2014
Het belang van brongebieden van prooidieren voor foerageergebied van vleermuizen
In het kader van de Flora- en faunawet wordt regelmatig onderzoek uitgevoerd om te bepalen of een plangebied essentieel foerageergebied van vleermuizen is. Wanneer bij het vleermuisonderzoek blijkt dat er weinig of geen vleermuizen jagen binnen het plangebied zal geoordeeld worden dat het geen essentieel foerageergebied betreft. In dat geval is het aanvragen van een ontheffing en het treffen van maatregelen om het jachtbiotoop van vleermuizen in stand te houden niet noodzakelijk.
Recent onderzoek heeft aangetoond dat gebieden die zelf niet gebruikt worden door vleermuizen om te jagen belangrijk kunnen zijn voor het voedselaanbod voor vleermuizen in aangrenzende foerageergebieden (Arrizabalga-Escudero, 2014). Vleermuizen die dicht op de vegetatie jagen maken vaak gebruik van bomenlanen en hagen, terwijl zij niet jagen boven open grasland. Veel nachtvlinders die een belangrijke voedselbron vormen voor soorten als de gewone grootoorvleermuis (Plecotus auritus) worden door deze vleermuizen gevangen rondom hagen en bomenlanen. Voor de voortplanting gebruiken deze nachtvlinders echter juist graslanden, waar de rupsen van deze nachtvlinders opgroeien.
Als we dit in beschouwing nemen betekent dit dat in Nederland gebieden aangetast worden waarvan op basis van huidig onderzoeksmethoden (conform het vleermuisprotocol ) het belang voor vleermuizen niet onderkend wordt. Gebieden die door vleermuizen niet gebruikt worden om te jagen kunnen mogelijk een belangrijk brongebied van prooidieren vormen voor essentiële foerageergebieden. Verdwijnt zo’n brongebied door een ingreep, dan worden mogelijk essentiële foerageergebieden indirect ernstig aangetast.