15 september 2013
Samenvatting soortenstandaard: zandhagedis
De afgelopen jaren heeft het Ministerie van Economische Zaken van een groot aantal soorten een soortenstandaard uitgebracht. Projectleider van dit project is Toon Zwetsloot van Dienst Landelijk Gebied. Hij heeft ervoor gezorgd dat beschikbare informatie uit literatuur en expert judgement uit de Nederlandse praktijk bij elkaar gebracht zijn en beschreven in de soortenstandaards. In totaal zijn van 22 soorten een soortenstandaard beschreven, dit zijn de soorten die het vaakst bij ruimtelijke ontwikkelingen voorkomen. Zwetsloot: “De opdracht was: beschrijf van iedere soort op 1 A4-tje hoe je rekening kunt houden met de soort. Dat is niet gelukt, gemiddeld tellen de soortenstandaards 50 pagina’s vol informatie over deze soorten.” Dat is de reden dat we geprobeerd hebben de soortenstandaard van de zandhagedis samen te vatten tot 1 A4-tje. Deze samenvatting is in dit weblog bericht te vinden.
Deze samenvatting maakt in grote lijnen duidelijk waarmee rekening gehouden moet worden in gebieden waar de zandhagedis voorkomt. Voor aanvullende informatie raden wij aan de soortenstandaard zelf te raadplegen.
1. Ecologische informatie
De zandhagedis is ongeveer 16 cm lang. Deze dieren zijn meestal bruin van kleur met onduidelijke lengtestrepen en ‘oogvlekken’ op de flanken. Mannetjes zijn in het voorjaar vaak heldergroen gekleurd. Zandhagedissen worden gemiddeld 5-6 jaar oud. Paringen vinden vooral plaats in mei. Vrouwtjes zijn na 4-6 winters geslachtsrijp en leggen meestal in juni 4-14 eieren in een hol op een zandige plaats. De soort komt voor in droge, open, zandige gebieden met begroeiing van hei en/of helm. Afwisseling in structuur, met voldoende dekking en plaatsen om te zonnen, zijn essentieel. De dichtheid varieert tussen 90 en 400 dieren per hectare. In Nederland komt de zandhagedis voor op de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug, in de duinen en in verspreid liggende, zandige gebieden in het oosten van het land. Na een afname sinds 1950 neemt de soort de laatste jaren weer in aantallen toe.
2. Bescherming
Zandhagedissen mogen niet worden gedood of verontrust en vaste rust- of verblijfplaatsen (voortplantings-, overwinterings- en zomerverblijfplaatsen) zijn beschermd. Ook in perioden waarin de dieren niet aanwezig zijn mogen zulke plaatsen niet ongeschikt gemaakt worden of verloren gaan. In bepaalde gevallen kan gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode. Als te verwachten is dat bij een ingreep verstoring van zandhagedissen of hun leefgebied zal plaatsvinden moet een ontheffing Flora- en faunawet worden aangevraagd. Deze wordt verleend als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan en de ingreep aan een wettelijk erkend belang voldoet. Vooraf dient vrijwel altijd onderzoek naar de situatie ter plekke plaats te vinden.
3. Onderzoek
Aanwezigheid van de zandhagedis kan door een deskundige op het gebied van deze soort worden vastgesteld aan de hand van:
bezoeken aan het plangebied op daartoe geschikte, zonnige dagen in april en eind mei (tussen 09.00 en 12.00 uur, bij 12-14°C en een windkracht minder dan 5 B), waarbijgeschikte (zonnige) delen worden afgezocht op zonnende dieren.
Hierbij zijn twee ronden voldoende om aan- of afwezigheid van de soort vast te stellen. Wanneer de soort bij de eerste ronde is vastgesteld en het aantal aanwezige dieren kon worden geschat kan de tweede ronde vervallen.
Gebruik van bestaande gegevens kan zinvol zijn. De verschillende functies die een gebied voor de soort kan vervullen moeten worden vastgesteld, of op grond van expert judgement worden ingeschat.
4. Beschermingsmaatregelen per activiteit
Ingrepen die nadelig kunnen zijn voor de levendbarende hagedis betreffen onder andere:
– natuurherstel, waaronder maaien, chopperen, opslag verwijderen en begrazing;
– wijzigen of aanleg van infrastructuur;
– realiseren van bebouwing.
Bij kleinschalige ingrepen waarbij geen leefgebied verloren gaat kan het voldoende zijn te werken buiten de kwetsbare perioden: voortplantingstijd (april – augustus) en winterrust (half september – maart). Het is aan te bevelen gefaseerd te werken. Eventueel kunnen dieren worden weggevangen met inlooppotten. Wanneer de dieren daarna direct in een ander, geschikt leefgebied in de omgeving worden uitgezet, is voor dit wegvangen geen ontheffing nodig. Het plaatsen van schermen kan voorkomen dat dieren al snel weer naar het plangebied terugkeren. Verlies aan leefgebied kan gecompenseerd of gemitigeerd worden door onder andere het kappen van bos, het realiseren van extensief beheerde, heischrale stroken en het omvormen van agrarisch gebied naar heide met zandige delen. Dit laatste vraagt een periode van 10-15 jaar. Met genoemde maatregelen kan ook bestaand leefgebied verbeterd worden. Ook kunnen afzetplekken voor eieren worden gecreëerd door op zuidhellingen de vegetatie over 1-2 m² weg te halen. Barrièrewerking van infrastructuur kan worden voorkomen of weggenomen via wildviaducten met een schrale vegetatie of (half)open faunatunnels.
De samenvatting is als PDF hier te downloaden. Samenvattingen van andere soorten zijn te vinden op regelink.nl/soortenstandaard