30 september 2020
SNL-monitoring: samen naar het beste resultaat
Ontvangers van SNL-natuurbeheersubsidie moeten elke zes jaar een monitoring uit laten voeren. Voor Staatsbosbeheer is Regelink Ecologie & Landschap op verschillende plekken aan de slag, samen met andere veldbiologen. Zo staat de juiste man/vrouw op de juiste plek en leren we van elkaar veel nieuws.
Jaarlijks kunnen natuurbeheerders SNL-subsidie aanvragen. In ruil daarvoor moeten ze elke zes jaar via een SNL-monitoring laten zien dat het goed gaat met hun terrein. Tijdens die monitoring wordt de kwaliteit van het gebied vastgesteld aan de hand van bepaalde soortgroepen, zoals planten, broedvogels of vlinders en libellen. Eens in de twaalf jaar wordt ook de vegetatiestructuur in kaart gebracht.
Meer kennis beschikbaar
Regelink Ecologie & Landschap voert regelmatig SNL-monitoring uit. Dit jaar doen we dat in een aantal gebieden van Staatsbosbeheer in onder meer West-Brabant en Drenthe. We werken daarbij in een team van andere ecologen en veldmedewerkers. Door samen op te trekken is meer kennis beschikbaar. Dat is ook leerzaam, gelooft projectleider Matthijs Courbois (Flora & Fauna Expert, Ede): “Samen met Adri van Regelink Ecologie & Landschap heb ik flora geïnventariseerd in West-Brabant. Ik heb meer ervaring met planteninventarisaties dan hij en ik denk dat hij daar veel van leert. Andersom is hij veel scherper op de regionale bijzonderheden.”
Efficiënt monitoren
Tijdens een inventarisatie wordt een gebied vlakdekkend bezocht. Het monitoringsprotocol van SNL gaat daarbij uit van een zicht van vijftig meter. Dat betekent dat een veldmedewerker elke honderd meter moet belopen. De veldmedewerkers proberen zo efficiënt mogelijk te werken. Hoewel het inzetten van vrijwilligers op verschillende plekken uitkomst biedt, kunnen professionals veel sneller soorten herkennen. Ze leggen op een dag zo 10 tot 15 kilometer af, legt Matthijs uit. Ook kunnen ze slim met de honderd-meter-richtlijn omgaan: “Een goede veldbioloog kan in het veld direct inschatten: dit hoekje heeft weinig waarde, dat kan ik overslaan.”
Extra soorten voor het complete plaatje
Niet elk koolwitje hoeft te worden geteld. Staatsbosbeheer levert op voorhand een lijst met soorten die kenmerkend zijn voor de kwaliteit van het gebied. Daarnaast is de organisatie vaak nog geïnteresseerd in een aantal extra soorten. “Daar voegen wij tenslotte ook nog soorten aan toe,” aldus Matthijs. “Soorten die we makkelijk mee kunnen nemen en die helpen voor een completer beeld van het gebied. Goede voorbeelden zijn het icarusblauwtje en de sint-jansvlinder. Zelfs als er verder geen bijzondere planten staan, weet je dat het met de bloemenrijkdom goed zit als deze soorten voorkomen.”
De soorten op de lijst bepalen ook wanneer de telling wordt uitgevoerd: vliegen de te monitoren dagvlinders vroeg of laat in het seizoen, wanneer staan de planten in bloei? Daarbij wordt van tevoren ook met Staatsbosbeheer afgestemd: beheer (zoals maaien van grasland) speelt immers ook een rol.
Trends?
Omdat de monitoring elke zes jaar plaatsvindt, zou je logischerwijs ook iets kunnen zeggen over de ontwikkelingen in een gebied. Gaat een soort voor- of achteruit en hoe past dat bij de landelijke trend? Dat levert vaak interessante informatie op, vindt Matthijs: een soort als venglazenmaker is gevoelig voor de gevolgen van klimaatverandering, en een eerste indicator welke kant een gebied opgaat. Je moet wel oppassen dat je geen appels met peren gaat vergelijken: “De vorige keer is een gebied misschien op een heel ander moment in het seizoen bezocht. En vooral voor planten slaan we tegenwoordig veel meer gegevens op dan tien jaar geleden. Het is dan niet gek dat je nu hogere aantallen vindt.”
Voor beter beheer
Wat de veldbiologen altijd doen: hun ervaringen in het veld direct met de beheerders delen. “We sparren heel veel. De icoonsoorten kennen beheerders allemaal, maar voor heel veel andere soorten is minder aandacht. Daar kun je het samen over hebben: wat is de beste manier om al die soorten te behouden? Zo kunnen me met deze monitoring ook echt bijdragen aan beter natuurbeheer.”